Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7446

Datum uitspraak2002-09-11
Datum gepubliceerd2002-09-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200268/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200268/1. Datum uitspraak: 11 september 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 5 december 2001 in het geding tussen: appellante en de raad voor rechtsbijstand te Arnhem. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 september 1999 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: het bureau) de toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, op verzoek van de toentertijd aan appellante toegevoegde advocaat ingetrokken. Bij besluit van 29 september 1999 heeft het bureau het verzoek van appellante om een toevoeging afgewezen. Bij besluit van 18 februari 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: de raad) de tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie van beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 5 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. Bij brief van 26 april 2002 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2002, waar appellante in persoon en bijgestaan door haar echtgenoot, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.A.W. Slaats, werkzaam bij de raad, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op de in de aangevallen uitspraak weergegeven gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen de in administratief beroep gehandhaafde besluiten tot intrekking van de haar op 21 april 1999 verleende toevoeging respectievelijk tot afwijzing van het verzoek haar opnieuw een toevoeging te verlenen, ongegrond is. Het in hoger beroep aangevoerde vormt een herhaling van hetgeen appellante bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en leidt niet tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat. w.g. De Gooijer w.g. Wolff Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2002 238.